Vederstructuur

Het is noodzakelijk dat men als kweker weet hoe een kleur gevormd wordt, welke pigmenten kleurbepalend zijn en waar deze zich bevinden in de veer. 

De kennis der vederstructuur is even belangrijk als de kennis der erfelijkheid. 

Kleur van de bevedering: Als we de bevedering van de wildkleur bekijken onder een microscoop dan stellen we vast dat er twee kleurstoffen of pigmenten zijn die de kleur van de veren bepalen en dat zijn als eerste de eumelanine en als tweede de phaeomelanine. De eumelanine is het resultaat van het aminozuur tyrosine, het enzym tyrosinase werkt daarop in als een katalysator.
De eumenaline wordt onder de microscoop waargenomen als staafvormige zakjes gevuld met zwarte of donkerbruine melanine. De reductie en oxidatiegraad bij eumelanine vererft geslachtsgebonden, zodat de eigenschappen op het geslachtschromosoom liggen. Bij de wildvorm is het eumenalinebezit maximaal, we gaan zodoende zeer donkere vogels hebben.

De phaeomelanine is terug te vinden in korrelvorm en kan in kleur variëren van donkerbruin tot zeer lichtcrème. De vererving van phaeomelanine is recessief autosomaal zodat de kleurbepalende eigenschappen op de autosomale chromosoomparen liggen. De hoeveelheid phaeomelanine is bij de wildvorm ook behoorlijk hoog, dat zien we aan de crème kleur van buik- en  aarsbevedering, het vrij bruine rugdek en de bruine omzoming der vleugelpennen.

Waar bevinden zich deze twee melanines? Op de tekening hieronder zie je een detailtekening van een gedeelte van de veer van het rugdek. Je ziet de schacht met daarop links en rechts twee baarden en op de baarden nog eens de haakjes. Deze haakjes hebben als basisfunctie het in elkaar haken van het vleugeldek van de vogels zodat deze een winddicht scherm vormt. Dit stelt de vogel in staat om te vliegen en zich al zwevend voort te bewegen door de lucht. 
Je ziet op het bovenste deel van de tekening dat we een gedeelte van de veer afgeknipt hebben op de lijn A – B. Nu moet je je proberen voor te stellen dat je de veer in de hand neemt en recht in de veer kijkt waar schacht, baarden en haakjes weggeknipt zijn. Dan zie je wat hier getekend staat op het onderste gedeelte van de tekening. Bij deze zebravink is het pigment dat in de schacht zit niet kleurbepalend. De kleur wordt gevormd door de som der baarden (40 %) en de som der haakjes (60 %). Ook de donsbevedering is niet kleurbepalend.

Een baard bevat een kern en daaromheen bevinden zich de korreltjes phaeomelanine. In het bovenste deel van de baard (dit is de kant van de veer die we zien) vinden we de staafvormige zakjes eumelanine. De haakjes hebben geen kern, maar ze hebben wel een dubbel vliesje waarin de kleurstof zit. Meestal zal je er alleen zwarte of donkerbruine eumelanine in vinden.
Nu we weten waar de melanines zitten, kunnen we ons vervolgens afvragen wat de invloed van een mutatie op deze pigmenten is.
Vooreerst herhalen we dat we zwarte of donkerbruine eumelanine hebben. Hier kunnen we dus al een splitsing maken: de grijs- en bruinserie.

Alle kanaries in de zwartserie bezitten zwarte eumelanine

Alle kanaries in de bruinserie bezitten donkerbruine eumelanine

Alle kanaries bezitten phaeomelanine in een variatie van roodbruin

De beide melanines zitten in staafjes en korrels. Een eerste reductie of vermindering kan invloed hebben op de hoeveelheid pigment per staafje of korreltje, dit noemen we een kwalitatieve reductie. Een tweede reductie kan invloed hebben op het aantal staafjes en korrels, dit noemen we een kwantitatieve reductie.
Een bijkomende kleurbepalend effect is de plaats van de kleur op de baarden, dit kan onderaan zijn en vlak bij het lichaam of ook bovenaan de toppen van de baard. In beide gevallen zien we dit als een omzoming.